zaterdag 28 maart 2015

“The Humans” van Matt Haig


“I know that some of you reading this are convinced humans are a myth, but I am here to state that they do actually exist.”

Andrew Martin is een briljante wiskundige, die net een zeer belangrijke ontdekking heeft gedaan, die de mensheid wel eens in een nieuw stadium van vooruitgang zou kunnen brengen. Een buitenaards ras van de planeet Vonnadoria ziet dat niet zitten en stuurt een gezant naar de aarde. Zijn missie: alle sporen van de ontdekking van Martin uitwissen – en dat betekent ook dat iedereen die ervan op de hoogte is uit de weg moet worden geruimd.
 De gezant verschijnt op aarde in het lichaam van Andrew – in zijn blootje. Hij begrijpt namelijk niet waarom mensen kleren dragen. Tijdens zijn vlucht voor de politie wordt al snel één functie van kledij duidelijk: “(…) running without clothes is not entirely compatible with external testicles.”
 De gezant neemt de plaats in van Martin en maakt zo kennis met vrouw Isobel en zoon Gulliver, en met een hele reeks andere exemplaren van dat bevreemdende ras dat zich ‘mens’ noemt. De hond Newton begrijpt hij nog het best.
 De roman begint bijzonder grappig. Het boek is volgepropt met rake observaties van ‘de mens’. Wat voor ons vanzelfsprekend lijkt, is voor een buitenstaander totaal onbegrijpelijk. ‘Andrew’ is vol met verwondering en afschuw – dit is wel veruit het vreemdste en meest afstotelijke ras dat hij ooit ontmoet heeft.
 Maar hoe langer hij zich tussen de mensen bevindt, hoe moeilijker hij het krijgt om zijn missie vervullen. Stilaan begint hij de mensheid te waarderen, te genieten van kleine dingen als een kopje thee of een boterham met pindakaas, van de aanrakingen van zijn vrouw en de gesprekjes met zijn zoon. Voor het eerst in zijn leven voelt hij emoties, en begrijpt hij wat liefde is.
Een heel grappig boek, met een ernstige boodschap over de zelfgenoegzaamheid, het egoïsme en de gewelddadige natuur van de mensheid, maar ook over wat de mens nog allemaal in petto heeft: moed, zelfopoffering en liefde. Grappig en ontroerend. Sentimenteel? Ja, bij momenten zeker wel. Mag het nog, ja?

Matt Haig: The Humans. Edinburgh & London, Canongate, 2013, 294 p.

woensdag 25 maart 2015

“The Murder Game” (Doctor Who) van Steve Lyons


Ik neem aan dat je – als je deze recensie leest – al wel iets weet over wie of wat Doctor Who is. Voor alle zekerheid: The Doctor is een Time Lord van de planeet Gallifrey. In zijn schip, de TARDIS, reist hij door ruimte en tijd, bijgestaan door een steeds wisselend team van metgezellen. Wanneer een Time Lord sterft, regenereert hij: hij krijgt een nieuw lichaam en een nieuwe persoonlijkheid. Deze briljante vondst van de producenten zorgde ervoor dat de rol van The Doctor steeds door nieuwe acteurs kon worden gespeeld, waardoor de reeks nu de langstlopende sciencefictionserie ooit is. Meer dan een halve eeuw na de eerste aflevering, is The Doctor aan zijn 12de incarnatie toe (of 13de – veel te ingewikkeld om even uit te leggen) en is de tv-reeks nog steeds razend popular. Het ligt dan ook voor de hand dat er in die tijd heel wat boeken zijn geschreven, zowel met bewerkingen van tv-verhalen, als originele romans (enkele honderden, toch wel).


In “The Murder Game” duikt de tweede Doctor op, die tussen 1966 en 1969 vertolkt werd door Patrick Troughton. Zijn companions zijn Polly en Ben. De TARDIS landt op het ruimtestation/hotel Galaxian, waar de gasten middenin een rollenspel zitten, een moordmysterie waaraan de Doctor, Polly en Ben beslissen mee te doen. Natuurlijk blijkt al gauw dat er echt doden vallen en de Doctor en zijn team proberen de moordenaar op te sporen. Halverwege draait het mysterie uit op een spionageverhaal, waarbij ook nog eens buitenaarde wezens betrokken zijn.


Het verhaal is heel simplistisch: de auteur heeft zijn best gedaan om de sfeer van de antieke afleveringen van de oorspronkelijke reeks te imiteren en hij is daar goed in geslaagd. De excentrieke Doctor wordt goed getypeerd: ernstig waar nodig en grappig waar gepast. Over Ben en Polly kan ik niets zeggen, omdat ik nooit afleveringen heb gezien waarin zij voorkwamen, maar hun personages komen in ieder geval zeer ‘jaren ‘60’ over.


Niets wereldschokkends, en tenzij je een groot liefhebber bent van de serie, is er geen enkele reden waarom je dit boek zou lezen. Maar het is een leuk verhaal, met een herkenbare sfeertje en voor fans is dit best wel een fijn tussendoortje.
Steve Lyons: The Murder Game. London, BBC Books, 1997, 284 p.

woensdag 18 maart 2015

“De linkerhand van het duister” van Ursula K. Le Guin


(Oorspr. titel: “The Left Hand of Darkness”)



“Het is yin en yang. Licht is de linkerhand van het duister (…) Licht en donker. Angst en moed. Koude en warmte. Vrouwelijk, mannelijk. Twee en toch één.”


Ik grijp niet gemakkelijk naar vertalingen uit het Engels. Deze “Linkerhand van het duister” heb ik hier al ruim 25 jaar liggen en hoewel dit boek als één van dé klassiekers van de sciencefiction wordt beschouwd, heb ik het altijd links laten liggen. Nu ik het eindelijk gelezen heb, besef ik weer waarom ik niet gek ben van vertaalde werken. De taal klinkt stroef – ik zit zelf heel de tijd te denken hoe zinnen en beschrijvingen in het origineel Engels zouden klinken. Beter, kan ik me voorstellen. Dat uit de weg, en ik kan me focussen op het verhaal. En wàt een verhaal!


De inwoners van de planeet Winter zijn androgyn – de grootste tijd zijn ze gelachtsloos; slechts enkele dagen per maand worden ze ofwel vrouwelijk, ofwel mannelijk en zijn dan vruchtbaar. Die cyclus beheerst hun hele leven en denken. Genly Ai is een gezant van de aarde, die moet proberen de leiders van Winter te overtuigen om zich aan te sluiten bij de Oecumene, een federatie van planeten. Hij botst echter op een volk dat zo verschillend is van alle andere volkeren, dat hij het onmogelijk kan begrijpen. Estraven, een verbannen politicus (een onvergetelijk personage), wil het opnemen voor de missie van Ai. Het onbegrip en wantrouwen is echter groot.


Tijdens een maandenlange, barre en gevaarlijke tocht door de ijzige kou, groeien Ai en Estraven naar elkaar toe: van begrip en waardering, tot respect, vriendschap en zelfs een buiten-gewone vorm van liefde. De achterliggende boodschap is duidelijk: achter al de verschillen, zijn we allemaal hetzelfde.


Al te vaak denken velen bij het horen van “sciencefiction” enkel aan de ‘hard SF’, dat subgenre dat zich focust op futuristische technologie. Zelf heb ik de laatste jaren een grote voorliefde voor de SF die zich meer op het menselijke aspect toespitst. Het zal wel geen toeval zijn dat het vaak vrouwelijke auteurs zijn die hierin uitblinken. “De linkerhand van het duister” is daar een mooi voorbeeld van. In een boek van nauwelijks 250 bladzijden creëert Le Guin een wereld die zo alien is, en toch zo rijk en geloofwaardig ... Andere auteurs hebben ellenlange reeksen van dikke pillen nodig om hetzelfde effect te bekomen. Een op het eerste zicht politiek geïnspireerd verhaal, dat eigenlijk gaat over angst en wantrouwen voor het onbekende en de moeilijke weg naar het leren leven met elkaar. De feministische boodschap (‘er is geen verschil tussen de seksen’) was in de tijd dat het verscheen (eind jaren ’60) zeer revolutionair. Heel mooie roman, die verdiend de twee belangrijkste SF-prijzen in de wacht heeft gesleept: de Hugo en de Nebula, maar die ook buiten het sciencefictionwereldje de nodige aandacht verdient.


Ursula K. Le Guin: De linkerhand van het duister. Amsterdam, Meulenhof, 1988, 248 blz.

Oorspr. uitgave: 1969

vrijdag 13 maart 2015

"Een vlucht regenwulpen" van Maarten 't Hart


“Ik was niet geïsoleerder dan anderen, ik had alleen maar minder vertrouwen in de surrogaten die werden aangeprezen als middelen om de eenzaamheid te verdrijven: liefde, vriendschap, gezelligheid.”

Er zijn zo van die boeken die tot het collectieve geheugen behoren. “Een vlucht regenwulpen” van Maarten ’t Hart is zo een van die titels; een boek dat in mijn geheugen gebeiteld staat als een belangrijke klassieker van de Nederlandse literatuur, maar ik had het nooit gelezen. Toen ik het toevallig in een kringloopwinkel zag liggen, realiseerde ik me dat ik zelfs geen idee had waarover het gaat. 1 euro is dan geen geld om zo’n boek mee te nemen en te ontdekken.

Maarten, het hoofdpersonage, was als kind al heel eenzaam. Hij begaf zich liever op z’n eentje in de natuur, dan om te gaan met zijn leeftijdsgenoten. Ook als volwassene wordt hij nog geplaagd door pleinvrees en dwanggedachten. Zo is hij er steeds van overtuigd dat hij binnenkort zal sterven. Dit alles maakt het hem ontzettend moeilijk om met anderen om te gaan. Hij vindt dit niet erg – hij verkiest ‘alleen zijn’ boven sociale contacten. Toch hunkert hij naar liefde – zijn fascinatie voor zijn klasgenootje Martha blijft hij zijn hele leven met zich meedragen. Maar hij beseft dat dit niet voor hem weggelegd is…

Een heel mooi geschreven boek. ’t Hart weet heel goed de vredigheid weer te geven die Maarten voelt als hij door het riet vaart en de vogels observeert. Telkens er contact is met anderen, verandert dat in een voortdurend gevoel van onveiligheid en onrust.

Een boek over isolement en de drang naar liefde, die nooit gerealiseerd wordt. Ik herken me wel in het hoofdpersonage Maarten. Niet dat ik neurotisch ben of geplaagd word door dwanggedachten, maar dat gevoel van eenzaamheid herken ik maar al te goed. Als jongeman was ik ook erg schuchter, voelde me nooit echt thuis in een groep en zelfs nu nog voel ik dat ik zelden echt tot rust kan komen als er andere mensen in de buurt zijn. Wat een geluk, denk ik dan, dat ik die liefde wel gevonden heb. Die herkenbaarheid zal er wel toe bijdragen dat ik dit een ontzettend mooi boek vond.

Maarten ’t Hart: Een vlucht regenwulpen. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1978, 197 p.
Oorspr. uitgave: 1978

zaterdag 7 maart 2015

“Naomi’s Room” van Jonathan Aycliffe


“Everything is quiet again. I may have been mistaken, of course. It may not have been Naomi I heard. There are others.”

Vroeger las ik heel veel horror. Tegenwoordig is dat een pak minder. Misschien treedt er gewenning op, waardoor horrorverhalen niet meer zo’n effect hebben als in het verleden. En griezelverhalen die niet angstaanjagend zijn, daar heb je niet veel aan. Spookverhalen durven het hem wel nog eens doen bij mij en Jonathan Aycliffe heeft mij al een paar keer positief weten te verrassen.

Charles heeft het helemaal gemaakt – hij heeft net een grote promotie gemaakt in de academische wereld. Hij is getrouwd met een geweldige vrouw, Laura; ze hebben een prachtig dochtertje, Naomi, en ze wonen in een schitterend oud huis. Wat meer kan een mens wensen? Tijdens de eindejaarsperiode neemt Charles Naomi mee naar Londen om  kerstinkopen te doen. Even, heel even maar, verliest hij zijn dochtertje uit het oog… en ze is verdwenen. Enkele dagen later wordt haar lichaam teruggevonden… vreselijk toegetakeld. Van de moordenaar is geen spoor.

De pers springt op het voorval en op een dag wordt Charles gecontacteerd door een fotograaf die hem enkele bijzondere recente foto’s van het huis van Charles en Laura toont. Daarop staan mensen in oude kledij – een onbekende vrouw die uit het zolderraam kijkt, kinderen die in de tuin aan het spelen zijn,…. Maar de fotograaf zweert dat die personen in realiteit daar helemaal niet waren. Charles is sceptisch, tot de man hem een foto toont waarop ook Naomi staat, lang nadat ze vermoord werd. Charles beseft dat er inderdaad geesten schuilen in hun huis, en Naomi is onder hen.

Wanneer Charles en Laura ook nog vreemde voetstappen op zolder en schreeuwende kinderen horen, gruwelijke dromen krijgen en de sfeer alsmaar kouder en dreigender wordt, wordt duidelijk dat er in het huis vreselijke dingen zijn gebeurd, en dat een kwaadaardige geest zich steeds meer begint te manifesteren.

Ieder zinnig persoon zou zijn boeltje pakken en heel hard weglopen, maar Charles en Laura besluiten te blijven… ze kunnen Naomi toch niet alleen achterlaten tussen de boze geesten!

Jonathan Aycliffe (die onder de naam Daniel Easterman ook thrillers schrijft) heeft het genre helemaal onder de knie: sfeerschepping, langzame opbouw van het mysterie, gedoseerde dosissen gruwel en een bevredigende climax. In “Naomi’s Room” herken ik gelijkenissen met o.a. Susan Hills “The Woman in Black” en “Hell House” van Richard Matheson (en met een hele hoop klassieke spookverhalen, uiteraard). Origineel is het allemaal niet, maar als een auteur mij bij momenten nog de stuipen op het lijf kan jagen, ben ik helemaal gelukkig!

Jonathan Aycliffe: Naomi’s Room. London, Corsair, 2013, 216 p.
Oorspr. uitgave: 1991